s
Al in 1723, onmiddellijk na zijn aanstelling als Thomascantor, begon Johann Sebastian Bach (1685-1750) aan de verwezenlijking van zijn grote levensdroom: muziek schrijven voor elke zondag van het kerkelijk jaar. Met de keuze voor eigen cantates had Bach vooral de bedoeling om de kerkmuziek in Leipzig verregaand te moderniseren. Dat hij daarin ook glansrijk slaagde bewijst de eerste cantate-jaarcyclus waaruit de vier schitterende werken van dit programma komen. Bach verruimt de dimensies, zorgt voor een rijke variatie qua vorm en instrumentatie en laat in de verbluffende openingsdelen koor en orkest naadloos in elkaar overlopen. Oude polyfone technieken gaan hand in hand met affectgeladen harmonieën. Het resultaat is een expressieve en gelaagde tekstuitbeelding met een ongekende retorische zeggingskracht, de nieuwe artistieke standaard.